Eugène Viollet-le-Duc
Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc (Parijs, 27 januari 1814 – Lausanne, 17 september 1879) was een beroemde Frans architect. Viollet-le-Duc staat vooral bekend om zijn restauraties van middeleeuwse gebouwen in Frankrijk. Een restauratie is het in ere herstellen van oud verwaarloosd gebouw. Zijn bekendste project is de restauratie van de Notre-Dame van Parijs, wat 25 jaar duurde.
Andere gebouwen die Viollet-le-Duc restaureerde waren de Sainte-Chapelle in Parijs, de citadel van Carcasonne, Mont Saint-Michel in Normandië en het kasteel van Pierrefonds. Deze monumenten waren vaak al jarenlang beschadigd onder andere door de Franse Revolutie. Viollet-le-Duc schreef dan ook veel over het restaureren van deze werken. Hoewel Viollet-le-Duc vooral met het herstellen van gebouwen bezig was, haalden andere architecten inspiratie uit zijn werk. Hij beïnvloedde onder andere Antoni Gaudí, Victor Horta, Otto Wagner, Hendrik Petrus Berlage, Frank Lloyd Wright en Le Corbusier.
Toch is er ook veel kritiek op Viollet-le-Duc. Voor de restauratie van de Notre-Dame voegde hij ook allerlei dingen toe. Soms moest hij wel dingen zelf bedenken (aangezien er bijvoorbeeld geen tekening van een bepaald beeld was). Toch voegde hij ook veel dingen toe, waarvan hij dacht dat ze mooi waren. Voorbeelden zijn de waterspuwers en de vieringtoren.
Levensloop
Jeugd en opleiding
Viollet-le-Duc werd geboren in Parijs in 1814. Hij kwam uit een belangrijke familie. Zijn opa was architect en zijn vader hielp met het onderhoud van de kastelen en paleizen van koning Lodewijk XVIII. Ook was hij het neefje van de Franse schilder Étienne-Jean Delécluze. In 1825 ging hij naar school in Fontenay-aux-Roses. In 1829 kwam hij weer terug naar Parijs en studeerde af in 1830. Viollet-le-Duc besloot hierna te gaan leren bij architect Jacques-Marie Huvé en Achille Leclère. Hier tekende hij veel middeleeuwse kerken en andere monumenten rondom Parijs.
In 1830 vocht hij tegen koning Karel X tijdens de Julirevolutie. Hierdoor kwam koning Lodewijk Filips I aan de macht. Deze koning maakte Eugènes vader opnieuw opzichter voor zijn koninklijke paleizen. Eugène maakte in 1831 een lange tocht langs verschillende monumenten door heel Frankrijk. Tijdens deze tocht maakte Eugène veel tekeningen en aquarellen van kerken en andere monumenten. Eenmaal terug in Parijs trok Eugène weer terug in bij zijn familie. Zijn familie woonde inmiddels in het Tuilerieënpaleis, waar zijn vader opzichter van was.
Eugène had veel talent voor tekenen en schilderen, maar hij wilde toch niet naar de kunstacademie. In plaats daarvan reisde hij opnieuw door Frankrijk en maakte onderweg nog meer tekeningen. In 1834 trouwde hij met Élisabeth Templier. In datzelfde jaar werd hij ook professor aan de Koninklijke Academie voor Decoratieve Kunst. Ondertussen verkocht hij veel tekeningen en schilderijen. Met het geld maakte hij een reis door Italië, waar hij Rome en Florence bezocht. Tijdens de reis nam hij opnieuw een schetsblok mee en kwam terug met tekeningen. Tussen 1838 en 1844 maakte hij deze tekeningen af en verzamelde ze in een boek.
Eerste projecten
In 1838 raakte Eugène betrokken bij zijn eerste project. Het hoofdkantoor van de Parijse archieven (Hôtel Soubise) werd uitgebreid. Eugène overzag dit project, hoewel hij geen architectuur gestudeerd had. Na dit project werd hij liet van een commissie voor historische monumenten in Frankrijk. In deze commissie stelde Eugène voor om een kerk in Narbonne af te bouwen, maar dit werd afgewezen.
Hierna kreeg Eugène zijn eerste echte project. De Basiliek Sainte-Marie-Madeleine van Vézelay in Bourgondië had een grote restauratie nodig. De kerk werd geplunderd door de hugenoten een aantal eeuwen terug. Ook had de kerk schade opgelopen tijdens de Franse Revolutie. De kerk was in enorm slechte staat. Zo waren de gevels zwaar beschadigd en stond het dak op instorten. Veel mensen dachten daarom dat het onmogelijk was om de kerk te restaureren. Ook waren er originele bouwtekeningen en had Eugène geen ervaring met restaureren. De restauratie duurde 19 jaar en een deel van de constructie moest vervangen worden. Desondanks wist Eugène de kerk te redden.
Na dit succes kreeg Eugène een nieuwe opdracht in 1840; de Sainte-Chapelle in Parijs. Hiervoor werkte hij samen met Jean-Baptiste Lassus. In 1843 vroeg koning Lodewijk Filips I aan hem om het kasteel van Amboise te restaureren, waarvoor hij nieuwe glas-in-loodramen ontwierp. Later dat jaar maakte hij een rondreis door Bourgondië en bezocht allerlei monumenten, waar hij in totaal 4.000 tekeningen van maakte.
Restauratie van de Notre-Dame
In 1844 begon Viollet-le-Duc aan zijn bekendste project; de restauratie van de Notre-Dame van Parijs. De Notre-Dame was toen in erg slechte staat. Tijdens de Franse Revolutie was de kerk geplunderd en veel beelden aan de gevel waren verwoest. Ook de binnenkant was aan restauratie toe, waarbij een vraag opdook. Naar welke periode wilde men de binnenkant restaureren? Men twijfelde tussen hoe de kathedraal eruit zag in de middeleeuwen of tijdens de regering van koning Lodewijk XVI. Uiteindelijk koos Eugène ervoor om alle elementen die door Lodewijk XVI toegevoegd werden te verwijderen. Hierdoor kwam de kathedraal er weer uit te zien zoals in de middeleeuwen.
Viollet-le-Duc tekende ontwerpen voor alle standbeelden, waterspuwers en andere decoraties. Veel tekeningen waren gebaseerd op standbeelden uit kathedralen van dezelfde periode. Ook ontwierp hij een nieuwe woning voor de aartsbisschop, aangezien die in 1831 was verwoest. Er kwamen nieuwe klokken in de klokkentorens. In 1791 waren de klokken verwijderd om ze tot kanonskogels om te smelten. Bovenop de kathedraal kwam er ook een houten vieringtoren. In de middeleeuwen had het gebouw ook een vieringtoren, maar in 1786 was deze verwijderd. Viollet-le-Duc maakte zijn ontwerp, waardoor de vieringtoren een stuk hoger was. Dit was de belangrijke toevoeging van Viollet-le-Duc aan het kathedraal. Op 15 april 2019 brak er brand uit in de Notre-Dame, waarbij de vieringtoren in rook opging. Hierna heeft men besloten om de vieringtoren exact te herbouwen zoals Viollet-le-Duc deze ontworpen had.
Ondertussen maakte Viollet-le-Duc ook rondreizen door Frankrijk om inspiratie op te doen en te tekenen. Ook werkte hij ondertussen aan drie nieuwe projecten. Dit waren de restauratie van de basilique Saint-Sernin de Toulouse, de kathedraal van Saint-Denis en de Notre-Dame van Amiens.
Keizerlijke projecten
In 1852 kwam keizer Napoleon III aan de macht. Napoleon III stelde Viollet-le-Duc aan als een van zijn architecten. Hierdoor moest hij verdergaan met het restaureren van belangrijke Franse monumenten. In opdracht van de keizerin moest hij het kasteel van Vincennes restaureren. Twee maanden later kreeg hij ook de opdracht voor de vestigingswerken rondom de stad Carcasonne. De vestigingswerken werden al sinds 1849 gerestaureerd, maar er waren enkele problemen. Zo waren er in de 19e eeuw allerlei dingen toegevoegd, terwijl men de vestigingswerken weer wilde maken als in de middeleeuwen. Viollet-le-Duc besloot daarom om vele tekeningen te maken, waardoor duidelijk werd welke dingen weg moesten. In ruil hiervoor zorgde Napoleon III voor geld voor de restauratie van de Notre-Dame.
In 1856 kreeg hij de opdracht om het kathedraal van Clermont-Ferrand te restaureren, wat tien jaar duurde. Ook vroeger de keizer om zes treinwagons voor hem te ontwerpen. Viollet-le-Duc moest hierna een kasteel voor de keizer restaureren in de buurt van Compiègne. Hierdoor koos Eugène uiteindelijk het kasteel van Pierrefonds. Dit kasteel was toentertijd helemaal verwoest en er waren enkel ruïnes. Toch wist Eugène een nieuw kasteel te ontwerpen in Middeleeuwse stijl. Eugène probeerde niet om het kasteel te herbouwen. Wat er nu staat is grotendeels door hem bedacht. Ook voegde hij veel moderne zaken toe aan het kasteel.
Ondertussen ontwierp Eugène ook enkele huizen en gebouwen in Parijs. Hij deed mee aan wedstrijd voor het nieuwe operagebouw, maar verloor. Ook ontwierp hij paviljoens voor de wereldtentoonstelling van 1855.
Laatste jaren
In 1870 kwam Napoleon III ten val, waardoor Frankrijk opnieuw een republiek werd. Eugène was inmiddels professor geworden, maar overzag nog steeds veel restauraties. Tijdens een vakantie in de Alpen hoorde hij dat Duitsland Frankrijk was binnengevallen. Hierdoor ging hij haastig terug naar Parijs en ging het leger in. Viollet-le-Duc hielp mee aan de verdediging van Parijs, maar Frankrijk gaf zich over in januari 1871. Tweede maanden later moest Viollet-le-Duc de stad verlaten toen de Commune van Parijs de macht greep. Deze commune werd in mei 1871 neergeslagen, waarbij een groot deel van Parijs verwoest werd.
De Notre-Dame en de Sainte-Chapelle overleefden beide de Commune, maar andere gebouwen waren volledig verwoest. Viollet-le-Duc kreeg de opdracht deze in kaart te brengen. Dit waren de bibliotheek van het Louvre, het Palais-Royal, het stadhuis en twee ministeries. Het Tuilerieënpaleis was zo erg verwoest dat het uiteindelijk afgebroken moest worden, al had Viollet-le-Duc aangeboden om het te restaureren.
Tussen 1873 en 1876 werkte Viollet-le-Duc aan zijn laatste grote project; de restauratie van het kathedraal van Lausanne in Zwitserland. Ook gaf hij advies aan de Duitsers voor de restauratie van het kathedraal van Straatsburg. Daarnaast ontwierp hij nog enige gebouwen voor het wereldtentoonstelling van 1878, waaronder het Palais de Chaillot wat één jaar na zijn dood opende. Tot aan zijn dood was Viollet-le-Duc bezig met het restaureren van gebouwen en leidde een commissie. Tijdens zijn vakantie in Zwitserland in 1879 werd hij ziek en overleed op 17 september in Lausanne, waar hij ook begraven werd.