Sprookje

Uit Wikikids
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Sprookjes is een genre waarin fantasie een belangrijke rol speelt. Het woord sprookje is afgeleid van het middeleeuwse woord 'sproke', dat verhaal of vertelling betekent.

Sprookjes in het kort

Sprookjes zijn fantasieverhalen, ze zijn verzonnen. Vaak gaat het verhaal over mensen die in de tijd van het sprookje echt hadden kunnen bestaan. Meestal komt er magie in voor en eindigen sprookjes goed.

Volkssprookjes

Lang geleden werden sprookjes mondeling doorverteld. Dit werden volkssprookjes genoemd. Niemand weet wie de sprookjes verzonnen heeft. Het verhaal kon nog niet opgeschreven worden. De armste mensen droomden over een gelukkiger leven, sprookjes gaven de mensen hoop. Alleen in een sprookje was een beter leven denkbaar. Vroeger was het leven hard en de dood (door bijvoorbeeld hongersnood of ziekte) lag altijd op de loer. Soms werden de ouders gedwongen om hun kinderen tijdens een hongersnood ergens alleen achter te laten. Een voorbeeld hiervan is het sprookje van Hans en Grietje, want zij werden door hun ouders alleen in het bos achtergelaten, omdat hun ouders niet genoeg eten hadden voor het hele gezin.

Doordat de sprookjes door werden verteld veranderden de sprookjes langzaam, iedere verteller vertelde het verhaal op zijn eigen manier. Hierdoor ontstonden er meerdere versies van een verhaal. Sprookjes werden tijdens het werk verteld om het werk minder saai te maken. Bijvoorbeeld tijdens het spinnen van wol of vlechten van manden,maar ook in de vrije tijd op de markt.

De hoofdfiguren die in de sprookjes voorkomen zijn bijna altijd arme mensen, vooral vrouwen en kinderen die aan hun lot zijn overgelaten en jongste zonen zonder een rijke vader. Figuren die in sprookjes voorkomen, zoals heksen, duivels en geesten, waren voor mensen uit de vorige eeuw iets waar zij in geloofden. Zij wisten niet beter dan dat die wezens bestonden. Wolven waren in die tijd nog in heel Europa aanwezig! Bijfiguren zijn vaak magisch en hebben geen namen, bijvoorbeeld stiefzus en de grote boze wolf. Een goed einde van de sprookjes betekent meestal dat de meisjes gaan trouwen met een knappe prins (assepoester, sneeuwwitje en de kikkerkoning) en dat de kinderen en jonge mannen heel rijk worden (klein duimpje en de gelaarsde kat).

In de sprookjes komen vaak dezelfde onderwerpen voor: Arm en rijk, helden en heldinnen (hoofdpersonen zijn goed, hier leren kinderen van) en echte liefde. De sprookjes werden door de mensen geloofd. Er werd gedacht dat sprookjes echt gebeurd waren.

Acht soorten sprookjes binnen de volkssprookjes.

Diersprookje (of fabel): dieren spelen de hoofdrol. Toversprookje (of wondersprookje): kern van de sprookjes, deze sprookjes kennen we nog steeds. Verhalen met magische of wonderbaarlijke elementen. Bijvoorbeeld roodkapje, zij komt levend uit de buik van een wolf. Religieuze sprookjes: sprookjes met een christelijke moraal. In dit soort sprookjes komen bijvoorbeeld Jezus en Petrus voor die de mensen belonen en waarin God iemand straft. Realistische sprookjes (of novellesprookjes): lijken op de toversprookjes, zonder magie of wonder. Het zijn vooral verhalen over avonturen, slimme listen en problematische relaties. Sprookjes over de domme reus of duivel: een vertelling over iemand die wordt geconfronteerd met een domme reus, menseneters en/of duivels. Door trucjes zijn de mensen hun sterke, maar domme tegenstanders te slim af. Humoristische sprookjes (in het Duits Schwankmärchen geheten): grappige vertelling. Heet ook wel Boerde of klucht. Voorloper van de mop. Kettingsprookjes: een sprookje met herhalingselementen. Het einde van het verhaal is ook weer het beginpunt is. Een Cirkelverhaal. Schriksprookjes: een spannend verhaal met een onverwacht slot.

Voor wie?

Vroeger werden de sprookjes door volwassen aan volwassenen verteld. De sprookjes waren niet voor kinderen bedoeld. De verhalen waren bedoeld als waarschuwingsverhalen die mensen bang moesten maken voor wolven en weerwolven. 'Roodkapje' is zo'n verhaal, in de oorspronkelijke versie van dit sprookje overleeft zij het niet. Nu de sprookjes meer voor kinderen zijn, loopt een sprookje loopt vrijwel altijd goed af.

Bekende sprookjesschrijvers

Charles Perrault (1628-1703):Er kwam een periode dat de mensen minder vaak sprookjes gingen vertellen. Men was bang dat de sprookjes zouden worden vergeten. Op dat moment werden sprookjes voor het eerst opgeschreven. Mensen trokken het land in om te luisteren naar de volksverhalen en deze verhalen werden opgeschreven. Zij werden verzamelaars genoemd. Charles Perrault was de eerste die dit deed. Charles leefde in Parijs, hij schreef hier gedichten en werkte aan het hof van Lodewijk XIV. Hij was hierdoor al erg bekend bij de mensen. Hij schreef de oude verhalen kort en sierlijk op. Zijn versies van de sprookjes waren minder eng dan het origineel. Hij liet deze scénes gewoon weg en wilde juist dat je iets van sprookjes kon leren. Hij heeft deze verhalen ook geschreven in een chiquere taal die bedoeld waren voor de rijkere mensen van toen. Hier werden de sprookjes vervolgens weer aan elkaar verteld. Op deze manier ontstonden de eerste geschreven versies van onder anderen Doornroosje, Blauwbaard, de gelaarsde kat, Roodkapje en Assepoester. In 1697 kwam zijn eerste boek uit, deze heette ‘verhalen, of vertellingen uit vervlogen tijden’ maar is beter bekend onder de naam ‘sprookjes van moedergans.’ Hij vermelde niet waar de verhalen vandaan kwamen. Gebroeders Grimm (1785- 1859): Na Charles Perrault kwamen er nog meer sprookjesverzamelaars. Twee bekenden zijn de broers Grimm. De gebroeders Grimm deden onderzoek naar de geschiedenis van taal in Duitsland. Zij vonden de volkssprookjes uit hun omgeving erg interessant. Zij vonden net als Perrault dat de sprookjes bewaard moesten blijven en gingen ook opzoek naar de verhalen. De gebroeders Grimm gingen niet alleen op zoek naar vertelde sprookjes, maar ook naar geschreven verhalen. De broers trokken zelf het land in, maar hadden ook tientallen mensen die dit voor hen deden. Dit waren meestal vrouwen. Hun eerste boek ‘Sprookjes voor kind en gezin’ werd uitgegeven in 1812-1815, daarin stonden wel 201 bekende en minder bekende sprookjes! Maar rond het jaar 1800 gingen de mensen twijfelen of sprookjes wel goed waren voor kinderen. Aan de ene kant vonden ouders en geleerden dat je kinderen moest beschermen tegen alles wat lelijk, onlogisch, gewelddadig of angstaanjagend is (want dat waren sprookjes in die tijd vooral). Ze zagen sprookjes als iets dat niet echt was en kinderen zouden daardoor bang worden. Aan de andere kant vonden de mensen sprookjes wel geschikt, zo leerden ze meer over het plezier en verdriet van andere mensen. De eerste verhalen die de broers opschreven waren meer bedoeld voor kinderen. Er kwam veel geweld in voor. De gewelddadige sprookjes kregen niet veel aandacht en er werd besloten de sprookjes minder eng te maken. Eén van de broers paste de sprookjes aan. Bij deze nieuwe verhalen werden de zinnen bedacht die iedereen nu nog steeds kent: ‘Er was eens…’ en ‘Ze leefden nog lang en gelukkig’. De verhalen werden steeds weer veranderd. De sprookjes werden zo door steeds meer kinderen gelezen. Hans Christian Andersen (1805 -1875): Hans Christian Andersen was de eerste schrijver die zelf nieuwe sprookjes bedacht. Als je wist wie de verhalen had geschreven, werden de sprookjes cultuursprookjes genoemd. Hans Christian Andersen reisde door Europa om verhalen op de zoeken. Deze verhalen gebruikte hij dan als inspiratie voor zijn eigen verhalen. Bekende verhalen van hem zijn: Het lelijke eendje, Prinses op de erwt en Nieuwe kleren van de keizer. Zijn nieuwe verhalen vertelde hij op veel verschillende plekken in Europa, zo verspreiden zijn verhalen heel snel over de wereld. In zijn verhalen kwam veel fantasie voor, maar ook gewone dingen die in het dagelijks leven gebeurden. Het ging vaak over de armere mensen in het land. Dieren en voorwerpen konden in zijn verhalen gewoon praten en zagen er een beetje uit als mensen. Zijn verhalen werden hierdoor vaak grappig. Zijn verhalen gingen vaak over 2 mensen die verliefd op elkaar waren. Deze mensen waren vaak heel erg verschillend of woonden heel ver van elkaar, waardoor ze bijna niet bij elkaar konden zijn. Als laatste komt de dood in de verhalen van Hans Christian Andersen vaak voor. Hij vond dat het belangrijk was dat kinderen leerden dat minder leuke dingen ook konden gebeuren.

Sprookjesachtige verhalen

Tegenwoordig worden er nog steeds heel wat sprookjesachtige boeken geschreven. Ze lijken niet meer op de sprookjes van vroeger. Ze zijn lang niet zo griezelig meer en juist de reuzen, heksen en monsters in deze boeken zijn aardig. Sprookjesachtige boeken zijn er voor kinderen van alle leeftijden. Enkele beroemde schrijvers van sprookjesachtige boeken zijn: Astrid Lindgren, Annie M.G Schmidt, Paul Biegel en J.K. Rowling. Ook zijn sommige sprookjes aangepast en vaak verkort en is er een mooi boek van gemaakt. In het boek van Roald Dahl: Gruwelijke Rijmen, komt bijvoorbeeld het sprookje Roodkapje voor, maar op een leuke, grappige, rijmende manier is het aangepast en modern gemaakt. Tegenwoordig worden sprookjes steeds meer gezien als vermaak, denk maar eens aan alle films, speelgoed en attractieparken zoals de Efteling en Disneyland. Ook worden de sprookjes nu vaak gebruikt om reclame te maken. De sprookjes blijven hierdoor nog steeds erg populair!

Externe links

Afkomstig van Wikikids , de interactieve Nederlandstalige Internet-encyclopedie voor en door kinderen. "https://wikikids.nl/index.php?title=Sprookje&oldid=430655"